Onlangs las ik een artikel over hoe de oorspronkelijke bewoners van Nieuw – Zeeland, de Maori’s, conflicten oplossen. Het begint ermee dat beide partijen werden opgeroepen. Vervolgens worden zij tegenover elkaar opgesteld en krijgen ze beide gelegenheid zich uit te spreken. Ze krijgen om de beurt het woord en mogen alles eruit gooien wat ze tegen elkaar hebben. Dan moeten de partijen naar elkaar toelopen. Ze moeten elkaar aanraken. Een hand geven, of een hug. Want ze moeten voelen dat de ander net zo’n warm kloppend levend wezen is als zij zelf. Tenslotte moeten beide partijen op de grond gaan liggen en naar de lucht kijken. Naar wat boven hen uitgaat. In die positie wordt er gepraat over hoe nu verder. En meestal komt er dan een oplossing. Vrede – zo maakt dit ritueel duidelijk – is alleen mogelijk als je bereid bent te erkennen dat jouw positie niet absoluut is. Dat zowel jijzelf als de tegenpartij deel uitmaken van een groter geheel. Soms is dat geheel concreet te benoemen: de toekomst van de stam als geheel of van een komende generatie. Maar zelfs al kun je het niet concreet maken – dan nog is het goed te beseffen dat jouw woord nooit het laatste kan zijn. Geen vrede zonder ootmoed. Er moet eerst een innerlijke omslag worden gemaakt. Van vervuld zijn van jezelf, naar openheid voor de ander. Van almaar je eigen goddelijke mening ventileren, naar benieuwd zijn wat een ander mens te vertellen zou kunnen hebben. Het is precies om die reden dat de Bijbel in het geboorteverhaal van Jezus de engelen niet alleen over vrede op aarde laat zingen, maar het uitroepen van de vrede vooraf laat gaan door een lofprijzing op de Eeuwige: ‘Ere zij God, en vrede op aarde’. Wij zijn God niet. Zonder die erkenning geen vrede.
Nu ben ik me bewust van het feit dat je God ook kunt ontkennen, door te menen Hem te kunnen vastleggen in je eigen dogma’s of door je eigen religieuze overtuiging absoluut te stellen. Dus ik houd hier niet simpelweg een pleidooi voor mijn eigen religieuze overtuiging. Die heeft alleen zin, voor zo ver ze mij de deemoed bijbrengt om mij in het contact met anderen open op te stellen en eigen mening niet absoluut te maken. Laat mij daarom niet een christen, maar een humanist aanhalen om duidelijk te maken wat ik bedoel. Begin deze eeuw schrijft de inmiddels overleden president van Tsjechië, Vaclav Havel: ‘Ik ben ervan overtuigd dat de huidige crisis in de wereld verband houdt met de spirituele conditie van de moderne samenleving. Deze conditie kan gekarakteriseerd worden door verlies: Het verlies van een ervaring van het transcendente, van iets dat ons overstijgt. Wij kunnen niet leven onder een gesloten hemel. Wij hebben het nodig, ons verantwoordelijk te voelen ten opzichte van iets dat groter is dan wijzelf.’ En in de krant van zaterdag 30 november zegt oud – milieu–activist Paul Kensington, die zich inmiddels uit de milieubeweging heeft teruggetrokken op een stuk grond in Ierland, tegen een verslaggever van Trouw: ‘We hebben – echt ongekend in de geschiedenis – de band met het heilige doorgesneden. Aan het grootste gebouw kun je zien wat het belangrijkst is in een samenleving. Er is maar één samenleving waar dat geen heiligdommen zijn, maar banken. Onze ecologische crisis is dus een spirituele crisis.’ Als de journalist opmerkt dat hij dit heel christelijk vindt klinken, krijgt die ten antwoord dat Kensinton zichzelf absoluut niet als christen ziet.
Zelf ben ik ervan overtuigd dat de meest authentieke vertegenwoordigers van de christelijke traditie er oog voor hebben gehad dat het eerste wat die ons bij wil brengen ootmoed tegenover de Eeuwige is. En daarmee onlosmakelijk verbonden ook deemoed in de omgang met anderen. Niet alleen ten opzichte van onze medemensen, maar ten opzichte van al onze medeschepselen. Wie ‘Ere zij God’ zingt, en daar nodigt het Bijbelse kerstverhaal ons toe uit, is daarmee onherroepelijk gehouden zich in de omgang met anderen open op te stellen en bereid te zijn de ruimte te delen met hen die andere keuzes maken dan de eigen. Want ‘Ere zij God’ en ‘Vrede op aarde’ horen onlosmakelijk bij elkaar.
Ds. Adri Terlouw
Reageren op deze column kan via: terlouwadri@gmail.com