Auteursarchief: Laura van Staaveren

Column – de kracht van muziek

De kerk van Lekkum is gewijd aan Cecilia, de patroonheilige van de musici. Wat we over haar weten is uiterst beperkt. Eigenlijk alleen dat ze in de derde eeuw in Rome als martelares gestorven is. Daarna blijft het een aantal eeuwen stil. We zijn al twee eeuwen verder als we voor het eerst bronnen tegenkomen waarin sprake is van het vieren van haar naamdag. Op 22 november. Pas in de dertiende en veertiende eeuw komen de verhalen over haar los. Zo is er de Legenda Aurea, een verzameling heiligenlegenden, geordend volgens het kerkelijk jaar, uit omstreeks 1275. Die tekent Cecilia als een dappere vrouw, die tegen de druk van haar omgeving in haar geloof trouw blijft en haar zuiverheid weet te bewaren. In een poging haar in het gareel te krijgen dwingt haar familie haar om te trouwen met de Romeinse officier Valerianus. Maar in plaats van haar in de huwelijksnacht tot zijn vrouw te nemen wordt hij haar maatje en medestrijder in het geloof. In dat verhaal komen we ook een eerste link met de muziek tegen. Te midden van de bruiloftsmuziek (in het Latijn staat er: cantatibus organis) zingt Cecilia in haar hart een eigen lied en vraagt daarin om staande te mogen blijven.

Dat ene zinnetje werd voor de beroemde schilder Rafaël  de aanleiding om haar in 1515 te schilderen met de gebroken instrumenten van het bruiloftsorkest aan haar voeten en een orgeltje in haar handen. Dat laatste heeft weer te maken met het feit dat in Rafaëls tijd het orgel aan een opmars bezig was. Mede omdat men inmiddels in staat was orgels te maken die vele malen groter waren dan de kleine tafelorgeltjes zoals die voor het eerst gemaakt werden in de derde eeuw, de tijd waarin Cecilia leefde. Het schilderij van Rafaël werd een voorbeeld voor andere schilders die van een kerk de opdracht kregen om een schildring van Cecilia te maken. Zo werden muziekinstrumenten en met name het orgel tot vaste attributen van Cecilia. Dat zij patroonheilige van de musici werd was daarna nog maar een kleine stap. Als in 1584 in Rome een nieuwe muziekacademie wordt geopend, krijgt die de naam Sint Cecilia.

Boven het hoofd van de heilige schildert Rafaël een open hemel. Hij verbindt muziek met de hemel, met het Transcendente. Muziek heeft het vermogen onverwachte en nieuwe dimensies te openen.

De dichteres Vasalis heeft daar ooit een prachtig gedicht over geschreven. Het gaat over een fanfare – korps dat op een mooie zomeravond zijn klanken door de bladeren van de bomen spuit en daarmee aan heel uiteenlopende gevoelens van het luisterend publiek een naam geeft. Dan maken zich in het tweede deel van het gedicht uit die bonte mengeling van klanken opeens twee hoorns los die een solo spelen:

En even plots werd dit geklater gedempt,
twee koopren kelen weenden…
-over het donkergroene water
gleden twee smalle witte eenden
geluidloos als een droombeeld voort-
De horens, smekend en gesmoord
schenen hen dringend iets te vragen
hen volgend met haast menslijk klagen.
Een warm en onverwacht verdriet,
eerbied voor de gewoonste dingen, n
eiging om hardop mee te zingen.
en dan te huilen om dit lied
ontstond in mijn verwend gemoed.
Ik voelde me bedroefd en goed.

Muziek kan net als poëzie een intense ontroering oproepen en je van daaruit de werkelijkheid op een nieuwe manier doen beleven. De dichteres noemt zich verwend. Zij was weliswaar heel tevreden, maar het luisteren naar die twee horens en het kijken naar die twee witte eenden die over het donkere water glijden brengen haar bij een dimensie waarmee ze het contact was kwijt geraakt. Dankzij de muziek vindt zij de eerbied voor het gewone en daarmee de verwondering terug. Zij voelt de neiging om hardop mee te zingen. Tegelijk moet ze huilen. Niet alleen van blijdschap, maar ook van verdriet omdat ze zolang van dit intense beleven van de dingen afgesneden is geweest. De dingen zo beleven als zij nu doet blijft nu eenmaal altijd een moment. Het gaat onherroepelijk ook weer voorbij, zoals muziek onherroepelijk ook weer verklinkt.

Ds. Adri Terlouw

Column – Geen halal-slagerij maar een groenteman

Leefbaar Rotterdam gaat bij de gemeenteraadsverkiezingen komend voorjaar samenwerken met Forum voor Democratie van Thierry Baudet. Toen ze hun samenwerkingsverband  presenteerden twitterde Jos Eerdmans van Leefbaar: ‘Rotterdammers in oude wijken willen geen halal-slagerijen, maar een Nederlandse groenteboer. Tijd voor een nieuwe vestigingswet!’  Dergelijke simplificaties en overdrijvingen lijken inmiddels zo gewoon geworden in de politiek, dat je er met een schouderophalen aan voorbij zou kunnen gaan, ware het niet dat mensen als Baudet en Eerdmans met dergelijke opvattingen toch wel zo’n 12 procent van het electoraat aan zich weten te binden en bewerkstelligen dat ook partijen in het midden steeds meer nadruk gaan leggen op identiteit.
Waarom vinden zij zoveel weerklank? Coffeeshops en pornowinkels accepteren we als normaal, maar aan een Islamitische slagerij ergeren we ons. Als het over kleding gaat, vinden we dat iedereen vrij moet zijn om te dragen waar hij of zij zich prettig bij voelt, maar bij  moslimvrouwen met een hoofddoek reageren we opeens heel anders. Wat zit daarachter?

Dat een groep mensen in onze samenleving anders eet en zich anders kleedt dan de meerderheid en zich daarbij ook nog eens op een heilig boek beroept, confronteert ons ermee dat zij er fundamenteel andere opvattingen over goed leven op na houden dan wij. Is de hoofddoek voor ons een symbool van onderdrukking, voor de meeste moslimvrouwen is het een bescherming van hun waardigheid. Zij hebben juist kritiek op de kledingstijl van westerse vrouwen. Hun losse kledingstijl is voor hen, al is het onder het mom van vrijheid, juist een vorm van onderwerping aan de blik van de man is. Migratie heeft uiteenlopende visies op wat goed leven is in elkaars onmiddellijke nabijheid gebracht. Verschillende visies op het bestaan en op elkaar en op wat nagestreefd moet worde kruisen elkaar. Mensen ontdekken dat ze verschillend zijn op een manier die snelle harmonisering onmogelijk maakt. Over die hoofddoek word je het niet zomaar eens en misschien wel nooit. En dat roept grote spanningen op.

In grote lijnen dienen zich dan twee strategieën aan. De ene – waarvan Jos Eerdmans de harde variant propageert – is dat onze cultuur zo zeer verschilt van de cultuur van moslimmigranten dat we eigenlijk alleen maar kunnen kiezen welk van beide we zullen laten gelden. En dan kiezen we natuurlijk voor de onze, want dat is die van de meerderheid en die heeft hier de oudste papieren. De andere reactie is die van de relativering: wat het beste is en wie van beide gelijk heeft valt nooit uit te maken, dus laat beide manieren van leven naast elkaar bestaan en geef elkaar daarvoor de ruimte.

Voor mij doen beide strategieën geen recht aan de situatie. De eerste leidt tot een dictatuur van de meerderheid, de tweede tot een relativering die aan de gevoelens van geen van de betrokkenen recht doet. Wie vindt dat je vrij moet zijn in wat je eet en hoe je je kleedt, vindt dat meer dan ook maar een mening. Andersom geldt hetzelfde. Hier botsen niet slechts meningen maar fundamentele opvattingen over wat goed leven is.

Mij staat wat anders voor ogen. Zolang wij niet met andere visies geconfronteerd worden is mogelijk het leven te zien als een verzameling problemen waar we met elkaar ook een aantal min of meer bevredigende oplossingen voor hebben gevonden. Geconfronteerd met de meningen van anderen blijken die niet zo absoluut te zijn als we dachten en stelt de wereld ons dus opnieuw de vraag hoe ze gezien moet worden en hoe wij in en met haar zouden moeten en kunnen leven. Dat is lastig. Maar dat is niet het enige. Het opent ook de mogelijkheid dat er voor beide partijen hele nieuwe inzichten opengaan en de dingen een heel nieuwe tot nu toe ongekende betekenis krijgen. Concreet zou dat nieuwe het besef kunnen zijn dat we met alle in één wereld leven en dat we met alle verschillen geroepen zijn die wereld samen leefbaar en bewoonbaar te houden. Zo’n nieuw perspectief zet alles wat we tot nu toe meenden te weten over wat goed leven is in een nieuw perspectief en vraagt ons dat te herijken.

Deze derde benadering hangt voor mij ten diepste samen met mijn geloof. Geloof is, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, niet met onwrikbare zekerheid één perspectief als het ware poneren, maar het vermogen en de durf het leven met vertrouwen tegemoet treden, in het besef dat ons zicht op wat waar en goed is in principe beperkt is en ons steeds weer opnieuw gegeven moet worden.

Ds. Adri Terlouw

Column – Vrede

De meeste religies en culturen veroordelen oorlog en zijn voor vrede. Desondanks raken ze geregeld betrokken in gewelddadige conflicten. En daarbij hoef je niet alleen aan radicale moslims te denken. Onlangs las ik nog weer eens hoe gemakkelijk Tony Blair en Jan Peter Balkende zich in 2003 zich door Bush lieten meeslepen in de oorlog tegen Irak. Alles uit naam van de vrede. Vrede blijkt moeilijker dan je op het eerste gezicht denkt. Wie in een oorlog risico’s neemt, wordt een held. Doe je dat ter wille van de vrede, dan word je al gauw voor een verrader versleten en loop je het risico vermoord te worden. Dat overkwam o.a. Gandi, Martin Luther King, Anwar el – Sadat en Jitschak Rabin. Dat vrede verraad kan lijken heeft te maken met het feit, dat vrede compromissen impliceert. Je moet je met minder tevreden stellen dan je zou willen. Zelfs in een Nederlandse kabinetsformatie met minieme verschillen tussen de partijen blijkt dat moeilijk. Vrede heeft niets van de zuiverheid en de helderheid van de oorlog. In een oorlog gaat het om zelfverdediging, nationale eer, vaderlandsliefde, trots. Er is sprake van ‘wij’ tegenover ‘zij’. Dat is helder en duidelijk. Vrede heeft iets troebels. Zelfs de grenzen tussen ‘wij’ en ‘zij’ moeten opnieuw getrokken worden. Daarmee moet ook de eigen identiteit opnieuw bepaald worden. Dat alles maakt vrede moeilijk.

Wanneer wij daarom de vrede aanprijzen, bedoelen wij daarom in het algemeen vrede op onze voorwaarden. Meestal loopt de redenering als volgt: Als de wereld zou instemmen met onze diepste overtuigingen, zou er vrede zijn. En hoe kan de wereld dat nu niet willen? Onze diepste overtuigingen hebben immers het welzijn van alle mensen op het oog. Het is opvallend dat er wat dit betreft nauwelijks verschil is tussen fundamentalistische vormen van geloof en aanhangers van ons moderne westerse seculiere liberalisme. Deze opvatting van vrede is deel van het probleem, niet van de oplossing. Zij houdt namelijk geen rekening met de onuitwisbare verschillen tussen culturen, religies en overtuigingen. Die zijn zo oud uit de wereld. Ze horen bij het leven. De hoop dat ooit heel de wereld ons geloof of ons seculiere liberalisme zal omarmen, of dat wij dat de ander desnoods met geweld zullen kunnen opleggen zal daarom altijd ijdel blijken. Vrede kan alleen betekenen: bereid zijn samen te leven met hen die een ander geloof hebben, een ander heilig boek en andere levensovertuigingen. Met alle compromissen, terughoudendheid en wederzijds respect die daarbij horen.

Rond het begin van onze jaartelling, ongeveer in dezelfde tijd dat het Nieuwe Testament ontstaan is en het christendom nog een richting binnen het Jodendom was, hebben Joodse Rabbijnen voor hun gemeenschap een aantal regels geformuleerd waarmee die een daadwerkelijke bijdrage zou kunnen leveren aan de vrede. Ze noemden ze ‘wegen naar vrede’ en luiden als volgt: “Omwille van de vrede moeten de armen onder de heidenen ondersteund worden zoals we de armen onder Israël ondersteunen. Omwille van de vrede moeten de zieken onder de heidenen bezocht worden zoals wij de zieken van Israël bezoeken, en de doden van de heidenen moeten begraven worden zoals wij de doden van  Israël begraven.”

Zo geformuleerd is vrede een genereuze vorm van pragmatisme zonder de bedoeling te hebben de verschillen in levenspraktijk en levensovertuiging tussen ons en de anderen te overwinnen. Deze regels veronderstellen dat er alle verschil tussen mensen toch een gemeenschappelijke taal is. Die van het vermijden van onrecht en het lenigen van leed. Armoede is vernederend, ongeacht of je Jood bent of niet. Daarom moet ze bestreden worden. Met alle mensen delen we een aantal basisbehoeften. Voor deze Joodse wijzen is het erkennen en respecteren daarvan de weg om in een wereld vol verschil iets van vrede gestalte te geven. Het beste dat we daarin kunnen hopen is niet dat we het eens worden maar dat we verder kunnen met elkaar. Geen consensus, maar een manier om met alle verschillen toch met elkaar samen te kunnen leven. Het mist de heroïek van het ‘Alle Menschen werden Brüder’ uit het slotkoor van Beethovens negende symfonie, maar het lijkt me de enige weg om iets van vrede te bereiken.

Ds. Adri Terlouw

Column – Het lef hebben een zondaar te zijn

In de column van collega Jean Jacques Suurmond in dagblad Trouw van dinsdag 25 april kwam ik een verrassend citaat van Maarten Luther (1483 – 1546) tegen. Aan zijn altijd wat wankelmoedige vriend Melanchton schreef hij ooit : ‘Heb het lef om een zondaar te zijn’. Dat was geen aansporing om eens flink de beest uit te hangen, maar om de moed te hebben eigen fouten onder ogen te zien en toe te geven. Wie dat  doet, levert zich uit aan de welwillendheid van anderen. Dat is één van de redenen waarom het zo moeilijk is, want van die welwillendheid ben je van te voren nooit zeker. Luther heeft dan ook een hele weg afgelegd voor hij dit schrijven kon.

 

Al was Luther de initiator van de kerkhervorming en stond hij mee aan de basis van het moderne Europa, hij was ook voluit een Middeleeuwer die de angsten en onzekerheden van zijn tijdgenoten deelde. In Luthers dagen was het leven kort en van alle kanten bedreigd. Geregeld waren er pestepidemieën, in het Zuid – Oosten rukten de Turken op, en intern werd Europa verscheurd door oorlogen en conflicten. De dood loerde overal. Velen werden niet ouder dan 30 of 40 en de kindersterfte was hoog. Na de dood, zo predikte de kerk, wachtte het vagevuur, een onaangename plek waar je al naar gelang de ernst van je in het leven begane misstappen kortere of langere tijd moest doorbrengen om die zonden te boeten aleer je misschien uiteindelijk de eeuwige gelukzaligheid zou mogen betreden. Als mens van zijn tijd leefde ook Luther met dit dreigend perspectief. Dus deed hij zijn uiterste best zo goed mogelijk te leven. In de hoop dat God hem dan goed genoeg zou vinden en na zijn dood zou vrijspreken. Maar wat hij ook probeerde, de onzekerheid bleef knagen: was het echt wel goed genoeg? Je hoeft niet in vagevuur of hel, en zelfs niet in God te geloven, om daar toch wat van te herkennen. Zo kun je zelf de lat zo hoog leggen dat je altijd tekort schiet. Dertigers van nu blijken van mijn generatie die hen heeft opgevoed vaak het beeld te hebben meegekregen dat, als ze willen, alles mogelijk is. De praktijk is natuurlijk anders. Geen wonder dat ze nog al eens het  gevoel hebben gefaald te hebben. Met zulke torenhoge verwachtingen kun je niet anders dan je zelf tegenvallen. Dat is een verhaal waarin God niet voorkomt. Toch lijken de problemen waar zij tegenaan lopen als twee druppels water op het probleem van Luther. Je doet het nooit goed genoeg. Tegelijk probeer je naar buiten op LinkedIn en Facebook de schijn ophouden dat je het heel goed doet. Daar word je niet gelukkig van. Ook Luther werd van dat streven naar perfectie doodongelukkig.

Het was door de bestudering van de brief van Paulus aan de Romeinen dat Luther uit deze impasse kwam. In Romeinen 1 : 17 schrijft Paulus: ‘Het evangelie van Christus is een kracht van God tot behoud, want daarin treedt zijn gerechtigheid aan het licht; wie daarop zijn vertrouwen stelt, kan het leven aan’. Woorden waarop hij al vele malen zijn tanden had stukgebeten. ‘Gerechtigheid’ interpreteerde hij namelijk vanuit zijn eigen Middeleeuwse taal – en gedachtewereld zo, dat God ieder het zijne geeft en daarbij geen enkel tekort door de vingers ziet. Hij haatte daarom dit woord van Paulus en begreep niet hoe Gods straffende gerechtigheid ooit bron van leven en vreugde kon zijn. Dankzij grondige studie van het Hebreeuws ontdekte hij dat ‘gerechtigheid’ in de Bijbel heel wat anders betekent. Het heeft niet met veroordelen maar met bevrijden te maken. Mens worden doe je met vallen en opstaan. Dat je daarbij fouten maakt leidt er  niet toe dat God zijn neus voor ons ophaalt. Integendeel: in zijn gerechtigheid schenkt hij ons het vertrouwen een nieuw begin te maken. Geloven is niet het aannemen van een aantal al dan niet bovennatuurlijke waarheden, het is leven vanuit dit vertrouwen. Je krijgt dan het lef wat fout ging fout noemen zonder daarbij jezelf en anderen af te schrijven. Met de woorden van Luther : Je krijgt het lef een zondaar te zijn. En hij voegde eraan toe: ‘maar vooral ook om vrolijk te zijn in Christus’. Je zou ook kunnen zeggen: je krijgt de kans een Paasmens te zijn. Je fouten onder ogen te zien is dan de eerste opstap naar een nieuw begin.. Ds. Adri Terlouw

Column – Passie

Half april is het Pasen met daaraan voorafgaande de Stille Week. De kerk overdenkt dan het lijden en sterven van Jezus. Ook wie niet naar een kerk gaat, zal dat nauwelijks kunnen ontgaan. In die zelfde week zal Leeuwarden op donderdag 13 april het decor van de Passion zijn. Daarvoor zal op tal van plekken in het land de Passionsmuziek van Bach te horen zijn. Zowel zijn Mattheüs – als zijn Johannespassion. Dat het verhaal van Jezus’ kruisiging nog altijd zo’n centrale plek heeft in onze cultuur is verbazingwekkend. Want hoe vaak het ook bezongen wordt, het blijft een verbijsterend verhaal.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste afbeelding van Jezus aan het kruis een spotprent is. Het is een stuk graffiti uit de eerste helft van de derde eeuw, het zogenaamde spotcrucifix van de Palatijn, één van de zeven heuvels van Rome. Het is een onbeholpen tekeningetje, gekrast in het steen van een school waar pages werden opgeleid voor het keizerlijk paleis in Rome. We zien een mannetje dat met opgeheven handen bij een gekruisigde figuur met een ezelskop staat, compleet met ezelsoren. Daaronder staat: ‘Alexamenos aanbidt zijn God’.  Het maakt duidelijk hoe de doorsnee Griek of Romein tegen het vroege christendom aankeek: een godsdienst afkomstig van armen, van Joden, van slaven en vrouwen die iemand vereren die de meest oneervolle dood is gestorven die maar denkbaar is en die daar nog trots op zijn ook. Wie de zaken zo op hun kop zetten, zijn niet beter dan ezels. Die verbazing is van alle tijden. Zo wees de Duitse filosoof en vriend van Richard Wagner Friedrich Nietzsche (1844 – 1900)  er graag op dat het christendom gebaseerd is op een mislukking. Immers het koninkrijk van God dat hij aankondigde is niet aangebroken en hij zelf schoot het leven erbij in. Maar voor het Nieuwe Testament is juist dit verhaal van Jezus kruisiging hoogste wijsheid. Het kruis van Jezus spoort ons aan de werkelijkheid vol in het gezicht zien, ook als die pijn doet. Pas dan kun je zien waar het op aan komt. Hoe dan, dat vertelt bijvoorbeeld de Amerikaanse journaliste en sociale activiste Dorothy Day (1897 – 1980). Ergens is de jaren dertig van de vorige eeuw komt ze in de bus tegenover een zwarte zwerver te zitten. Opeens, schrijft ze later, worden haar de ogen geopend en ziet ze waar ze tot dan toe blind voor was: de samenleving die armen creëert, haar eigen afkeer van de man en zijn volhouden, ondanks alles. Ze huilt, omdat ze het allemaal tegelijk ziet: de zonde van de wereld, haar eigen zonde en de hoop op verlossing. Die toevallige ontmoeting zet haar leven op een ander spoor en ze ontwikkelt zich tot een gedreven, sociaal voelende persoonlijkheid, die tijdens de Grote Depressie van de jaren 1930 gaarkeukens en nachtverblijven voor werklozen en daklozen opricht. Later krijgt ze de bijnaam van Moeder Theresa van New York. In ons deel van de wereld kun je de confrontatie met eigen en andermans kwetsbaarheid lang uit de weg gaan. Maar vroeg of laat raken wij allemaal gewond en beschadigd. Je daar voor openstellen kan een milder, meevoelender en barmhartiger mens van je maken.

Toch blijft het een verbijsterende boodschap. Een gekruisigd en doodgemarteld lichaam als bron van heling. Wennen doet dat nooit. En dat moet ook zo blijven. Een dwaasheid, zoals de apostel Paulus het ergens noemt. Alleen zo, als dwaasheid, kan het een toegang tot verlossing zijn. Confrontatie met lijden blijkt meer te doen dan alle betekenis wegvagen – dat doet het ook – het kan ook de bron worden van verlangen naar gerechtigheid en van mededogen. Het is die omkering die zich oog in oog met het lijdensverhaal van Jezus nog altijd aan ons voltrekken wil. Ds. Adri Terlouw