Half april is het Pasen met daaraan voorafgaande de Stille Week. De kerk overdenkt dan het lijden en sterven van Jezus. Ook wie niet naar een kerk gaat, zal dat nauwelijks kunnen ontgaan. In die zelfde week zal Leeuwarden op donderdag 13 april het decor van de Passion zijn. Daarvoor zal op tal van plekken in het land de Passionsmuziek van Bach te horen zijn. Zowel zijn Mattheüs – als zijn Johannespassion. Dat het verhaal van Jezus’ kruisiging nog altijd zo’n centrale plek heeft in onze cultuur is verbazingwekkend. Want hoe vaak het ook bezongen wordt, het blijft een verbijsterend verhaal.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste afbeelding van Jezus aan het kruis een spotprent is. Het is een stuk graffiti uit de eerste helft van de derde eeuw, het zogenaamde spotcrucifix van de Palatijn, één van de zeven heuvels van Rome. Het is een onbeholpen tekeningetje, gekrast in het steen van een school waar pages werden opgeleid voor het keizerlijk paleis in Rome. We zien een mannetje dat met opgeheven handen bij een gekruisigde figuur met een ezelskop staat, compleet met ezelsoren. Daaronder staat: ‘Alexamenos aanbidt zijn God’. Het maakt duidelijk hoe de doorsnee Griek of Romein tegen het vroege christendom aankeek: een godsdienst afkomstig van armen, van Joden, van slaven en vrouwen die iemand vereren die de meest oneervolle dood is gestorven die maar denkbaar is en die daar nog trots op zijn ook. Wie de zaken zo op hun kop zetten, zijn niet beter dan ezels. Die verbazing is van alle tijden. Zo wees de Duitse filosoof en vriend van Richard Wagner Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) er graag op dat het christendom gebaseerd is op een mislukking. Immers het koninkrijk van God dat hij aankondigde is niet aangebroken en hij zelf schoot het leven erbij in. Maar voor het Nieuwe Testament is juist dit verhaal van Jezus kruisiging hoogste wijsheid. Het kruis van Jezus spoort ons aan de werkelijkheid vol in het gezicht zien, ook als die pijn doet. Pas dan kun je zien waar het op aan komt. Hoe dan, dat vertelt bijvoorbeeld de Amerikaanse journaliste en sociale activiste Dorothy Day (1897 – 1980). Ergens is de jaren dertig van de vorige eeuw komt ze in de bus tegenover een zwarte zwerver te zitten. Opeens, schrijft ze later, worden haar de ogen geopend en ziet ze waar ze tot dan toe blind voor was: de samenleving die armen creëert, haar eigen afkeer van de man en zijn volhouden, ondanks alles. Ze huilt, omdat ze het allemaal tegelijk ziet: de zonde van de wereld, haar eigen zonde en de hoop op verlossing. Die toevallige ontmoeting zet haar leven op een ander spoor en ze ontwikkelt zich tot een gedreven, sociaal voelende persoonlijkheid, die tijdens de Grote Depressie van de jaren 1930 gaarkeukens en nachtverblijven voor werklozen en daklozen opricht. Later krijgt ze de bijnaam van Moeder Theresa van New York. In ons deel van de wereld kun je de confrontatie met eigen en andermans kwetsbaarheid lang uit de weg gaan. Maar vroeg of laat raken wij allemaal gewond en beschadigd. Je daar voor openstellen kan een milder, meevoelender en barmhartiger mens van je maken.
Toch blijft het een verbijsterende boodschap. Een gekruisigd en doodgemarteld lichaam als bron van heling. Wennen doet dat nooit. En dat moet ook zo blijven. Een dwaasheid, zoals de apostel Paulus het ergens noemt. Alleen zo, als dwaasheid, kan het een toegang tot verlossing zijn. Confrontatie met lijden blijkt meer te doen dan alle betekenis wegvagen – dat doet het ook – het kan ook de bron worden van verlangen naar gerechtigheid en van mededogen. Het is die omkering die zich oog in oog met het lijdensverhaal van Jezus nog altijd aan ons voltrekken wil. Ds. Adri Terlouw