VPRO – cinema : *; Parool: ****; Film Totaal: *****.
Een gelukkig getrouwd stel van middelbare leeftijd dat altijd klaar staat voor hun minder gefortuneerde vrienden, dat kan nooit een dramatisch interessante film opleveren. Toch? Regisseur Leigh bewijst het overdonderende tegendeel met Another Year: een intiem en levensecht verhaal over mededogen, verspreid over vier seizoenen, dat ontroert in zijn prachtige alledaagsheid. Na afloop is er gelegenheid bij een hapje en een drankje met elkaar na te praten over de film. De voorstelling begint om 20.00 uur.
Een vesper is een bijna geheel gezongen vesperdienst volgens de eeuwenoude traditie van de kloosters. Een koor zingt een aantal Psalmen, een hymne en de lofzang van Maria, en er zijn één of twee lezingen. Het is een ingetogen, meditatieve viering waarin zang en muziek centraal staan. Het koor repeteert op zaterdag 19 en zaterdag 26 januari van 10.30 – 12.00 uur. U bent van harte welkom om mee te doen. Gewoon naar de vesper komen om te luisteren en de muziek en de lezingen op je in laten werken kan ook.
Eén van de kenmerken van onze tijd is dat wij graag luidkeels onze rechten en ons gelijk claimen. Twitter leeft er zo ongeveer van. Nu is er niets mis mee om voor je rechten op te komen, maar vervolgens zullen we ons toch op een of andere manier weer met elkaar moeten verbinden. Ook Macron en de gele hesjes zullen er op een gegeven moment weer samen uit moeten komen. Mensen die onrecht ervaren en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn zullen ooit ergens ook weer bij elkaar moeten komen.
Over
deze verbinding gaat één van de bekendste gelijkenissen van Jezus: die van de
verloren zoon. Jezus vertelt hem nadat Schriftgeleerden hem hebben gevraagd
waarom hij zo vaak met slechte mensen omgaat. Hij antwoordt met drie verhalen.
Het eerste gaat over een herder en een verloren schaap, het tweede over een
vrouw die van een ketting met tien muntjes er één verliest. Beide vinden terug
wat ze kwijt waren. Dan volgt de gelijkenis van de verloren zoon. Een vader
heeft twee zonen. De jongste van de twee eist, terwijl zijn vader nog in leven
is, al zijn deel van de erfenis op. Een ongelofelijke schoffering, want wie in
het Palestina van de eerste eeuw zijn vader nog bij leven om zijn deel van de
erfenis vraagt, verklaart hem daarmee in feite dood. Vervolgens slaat hij met
een klap de deur dicht, verbreekt alle communicatie en reist af naar een ver
land. Daar jaagt hij er in no time de hele erfenis door. Hij raakt finaal aan
de grond. Tot overmaat van ramp breekt in dat verre land ook nog eens een
hongersnood uit. Als hem dan zelfs de schillen die aan de varkens worden
gevoerd niet gegund worden, besluit hij terug te keren naar de boerderij van
zijn vader en oudere broer. Hij wil zich aan de voeten van zijn vader werpen
met de woorden: ‘Behandel mij voortaan als één van uw knechten’. Het blijkt
niet nodig. Als de vader de jongen in de verte ziet, snelt hij hem tegemoet en
valt hem om de hals. Hij roept een knecht om zijn mooiste jas voor zijn zoon te
halen, schoenen en een ring. Die ring geeft aan: jij bent een erfgenaam, kind
van mij, zoon van dit huis. In een statusgevoelige samenleving als toen een
uiterst belangrijke geste. Zo wordt deze jongen weer iemand. Vervolgens wordt
de oudste zoon boos over dit uitbundige onthaal. ‘Voor die zoon van u die zijn
geld bij de hoeren gebracht heeft, gaat u het gemeste kalf slachten! Terwijl ik
altijd gedaan heb wat u van mij vroeg. Maar ik heb nooit een keer feest kunnen
vieren met mijn vrienden!
Die oudste
zoon is de moreel hoogstaande. Moreel gesproken heeft hij met zijn opmerking
volslagen gelijk. Maar wat we hier zien is, dat moreel hoogstaand gedrag het
risico in zich bergt dat je een tweedeling maakt tussen ieder die het in moreel
opzicht met jouw eens is en ieder die er andere morele opvattingen op na houdt.
De Canadese filosoof Charles Taylor vertelt ergens dat het een Boeddhistische
vriend van hem die een reis door Europa gemaakt had was opgevallen, dat er
juist bij idealistische mensen zoveel bitterheid was, omdat het ze niet lukte
voldoende anderen voor hun idealen te winnen. Als je je vastklampt aan een hoog
ideaal en bijvoorbeeld opkomt voor het klimaat, dan zie je onmiddellijk overal
tegenstanders. En wat ga je met die tegenstanders doen? Moreel hoogstaand
gedrag kijkt vaak niet verder dan het aanwijzen van het kwaad en het straffen
daarvan. Maar daarna? Het is bij die zwakke plek in alle vormen van idealisme
en strijd voor een betere eerlijker wereld dat Jezus de vinger legt.
In ‘Eindelijk thuis’, de wereldwijde bestseller van de Nederlands – Amerikaanse
priester Henri Nouwen (1932 – 1996) schrijft Nouwen: ‘Vanuit mijn eigen leven weet
ik hoe ijverig ik heb gepoogd om goed te zijn, om aanvaard en bemind te worden,
om een waardig voorbeeld voor anderen te zijn’. Hij werd er ernstig van en
zwaar op de hand. ‘Wanneer ik aandachtig luister naar de woorden waarmee de
oudste zoon zijn vader aanvalt – woorden vol eigendunk, zelfmedelijden en
jaloezie – hoor ik een klacht die voortkomt uit het gevoel : ik heb nooit
ontvangen wat ik verdiende’. En dat slaat natuurlijk nergens op. Dat is een
mistekening van de werkelijkheid. Voor Nouwen werd deze gelijkenis een spiegel
die hem van zijn hoogmoedige veroordelende houding, waar uiteindelijk een vraag
om erkenning achter schuil ging, bevrijdde. Ook die jongste zoon die in de
vreemde zo kwistig met geld strooit, zoekt daarmee natuurlijk erkenning. Daarin
lijken ze op elkaar. Ondanks alle verschillen.
Belangrijk
in de gelijkenis is dat de vader zowel tegenover de jongste als tegenover zijn
oudste zoon zijn liefde uitspreekt. Zonder die vader is de kloof tussen beide,
tussen hedonisme en oppervlakkigheid aan de ene kant en plichtsgetrouwheid en
moreel gelijk aan de andere kant, onoverbrugbaar. Met de vaderfiguur voegt
Jezus daar een nieuw perspectief aan toe: Ondanks dat verschil wil hij toch
beide bij zich hebben. Het is die verbinding die hij in zijn omgang met mensen
die de fout zijn in gegaan gestalte geeft. De Joodse filosofe Hannah Arendt
noemde dat ooit: de grote uitvinding van Jezus.
Ds. Adri Terlouw Afbeelding: Rembrandt ets: De terugkeer van de verloren zoon, 1636. Reageren
op deze column?: terlouwadri@gmail.com
Hij kwam wel hoogst ongelegen die geboorte uit het kerstverhaal. Onderweg, ver van huis, in een stal. Maar het leven stoort zich daar niet aan en een geboorte laat zich daardoor niet ophouden. Leven wil leven, ongeacht de omstandigheden. En dus blijven er kinderen geboren worden. Ook als ons dat niet past. Ook op plekken die wij daar verre van geschikt voor vinden: Onderweg. Op de vlucht. In kampen. Leven wil leven. En mensen blijven van een toekomst dromen. Ook tegen de klippen op. Dus zullen ze voorlopig blijven komen: die jonge mensen uit Afrika. Wat voor maatregelen we ook tegen nemen en of het ons nu uitkomt of niet.
Die ongelegen geboorte – dat niet te stuiten feit dat het leven zijn eigen gang gaat en leven wil – doet in het kerstverhaal alles kantelen. Tot die geboorte lijkt het of Jozef en Maria er volstrekt niet toe doen. Er gaat een gebod uit van keizer Augustus en allen gaan op reis. Ook Jozef en Maria hebben maar te gaan. Dat ze nog uit het huis en het geslacht van koning David stammen – het maakt niet uit.
Dat Maria hoogzwanger is – het doet er niet toe. Daar houdt de keizer geen rekening mee. Wat dat betreft is de wereld nog niet zo veel veranderd. Als er een oorlog woedt, als er grote economische en politieke belangen op het spel staan – ach, wat doen dan het leven en het geluk van een gewoon mens er toe. En al gauw gaan je dan ook zelf denken: Ach, wat doe ik er eigenlijk toe! Wat maakt het uit dat ik er ben! Jozef en Maria – ze doen er niet toe.
Over hen wordtbeslist.
Tot op het moment dat het uur aanbreekt dat Maria haar eerstgeboren kind ter wereld brengt. Dan schakelt het leven hen in en doen zij er opeens wel toe. Dan moet er een wieg komen, en Jozef maakt de kribbe gereed. Hun kind moet worden aangekleed en gevoed, en Maria wikkelt hem in doeken, geeft hem de borst, en wiegt hem in slaap. Al die oer-gebaren van de mensheid waarvan onze kerstliederen zingen. Van passief worden zij actief. Van machteloos verantwoordelijk. En zodra de herders van deze geboorte in hun stal gehoord hebben, komen ook zij in beweging. En dat allemaal door die geboorte. Van lijdend voorwerp worden ze onderwerp. Mensen die handelen. Door die geboorte doen zij er opeens wel toe, en zo krijgen ze hun waardigheid terug.
Dat is precies wat het kerstverhaal ons vertellen wil: Dat wij ertoe doen. En onze redding is: dat we ons dat laten zeggen, en onze onverschilligheid, dat het onze tijd wel duren zal omdat wij er toch niets aan kunnen doen, van ons afschudden en onze verantwoordelijkheid nemen. Want het leven gaat zijn gang en heeft ons nodig. Er worden kinderen geboren – en die vragen om een toekomst. Vluchtelingen vragen om een thuis. Ook een dakloze is een mens en wil als mens gekend zijn. Ook die jongen en dat meisje die op school niet mee komen hebben hun talenten en willen dat er anderen zijn die hen helpen die te ontdekken en te ontwikkelen. Kinderen en kleinkinderen hebben ons nodig om wegwijs te worden in de complexe samenleving van vandaag.
De natuur is zo divers en zo ongelooflijk veelkleurig – en die rijkdom wil gezien en beschermd worden. Dus maakt het uit, hoe wij onze tijd indelen, ons werk doen, onze vrije tijd besteden, wat wij eten en drinken. Kortom hoe wij leven. Als wij ziek zijn – hoe wij onze ziekte dragen. Als wij doodgaan – hoe wij sterven.
Het kerstverhaal haalt ons uit de schaduw van de machten waar we ons zo vaak zo machteloos aan voelen overgeleverd – tijdsdruk, geld, winstbejag, efficiëntie – en geeft ons onze waardigheid terug.
Wij doen er toe! Dat is wat deze geboorte, iedere geboorte en het feit dat het leven onstuitbaar zijn gang gaat, ons te zeggen hebben.
Dat mag je inderdaad redding noemen.Ds. Adri Terlouw reageren op deze column?: terlouwadri@gmail.com
Toen ik begin jaren tachtig van de vorige eeuw predikant op Ameland was, reed daar in de zomermaanden een aantal jaren lang een vrolijk versierde Duitse VW-bus rond met het opschrift “Nobody is perfect”. Ik vond dat een opmerkelijke combinatie: die vrolijke kleuren met die weliswaar realistische, maar toch zeker niet fleurige boodschap, dat we allemaal geregeld fouten maken. Dat schuld en tekortschieten onderdeel is van wat wij doen is een realiteit waar onze cultuur namelijk moeite mee heeft. Vandaar dat we proberen fouten, als we die maken, te verhullen en de verantwoordelijkheid ervoor buiten onszelf te leggen. Hetzij bij anderen, hetzij in de omstandigheden. Als dat niet meer lukt, en de verantwoordelijkheid komt bij ons zelf te liggen, kan je er in de regel op rekenen hardhandig te worden afgerekend. Dat is niet een gunstig klimaat om van fouten te leren. Terwijl je zou zeggen, dat dat toch nu juist de bedoeling is.
Ik ben ervan overtuigd dat het religieuze wereldbeeld ons op dit punt echt verder zou kunnen helpen. Religie erkent : Wij zijn inderdaad niet volmaakt. Dat is pijnlijk, maar dat maakt ons nog niet waardeloos. Natuurlijk moeten we proberen de dingen zo goed mogelijk te doen, maar of wij van waarde zijn of niet hangt daar niet van af. Dat wij ertoe doen is een gegeven. Dat is voorondersteld. En daarom kun je je best doen een goede vader of moeder, een betrouwbare vriend en een verantwoordelijk lid van de maatschappij te zijn. Het religieuze wereldbeeld gaat uit van de participatiegedachte en van het vertrouwen, dat wij ondanks alles zijn opgenomen in een fundamentele goedheid. De wereld is niet enkel chaos, en wij zelf niet enkel slecht. Wij mogen die fundamentele goedheid belichamen, maar we vallen er niet mee samen. Als je er zo tegen aankijkt is het gemakkelijker schuld te bekennen. Want als ik het een keer verpruts, is nog niet alles verloren. Anderen kunnen wat ik heb laten zitten van mij overnemen en de goedheid voortzetten. Als we het aan zouden durven daar op te vertrouwen, zou ons dat een stuk minder krimpachtig maken. We hoeven dan ook minder de schone schijn op te houden en aan windowdressing te doen. In wezen is ons leven maar in beperkte zin maakbaar. Het lukt ons niet om alle pijn en alle rampen uit te bannen en evenmin om zelf op een niveau te brengen dat er niets meer aan ons te verbeteren is en we in alle opzichten geslaagd zijn. Dat toe te geven maakt je nog geen loser.
Vanuit religieus perspectief gezien was dat busje met die combinatie van vrolijke kleuren en de boodschap dat niemand volmaakt is dus zo vreemd nog niet. Evenmin als het vreemd is dat aan het begin van een kerkdienst of eucharistieviering we met elkaar onze schuld en ons tekort belijden. Mensen vatten dat wel eens op als een signaal dat we in de ogen van de kerk nooit goed genoeg zijn en het dus ook nooit wat met ons wordt. Hoe goed je je best ook doet, in de optiek van de kerk ben en blijf je kennelijk altijd schuldig. Dat is een misverstand De bedoeling is juist een heel ander signaal af te geven. Het verwijst naar een voorgegeven goedheid die verder reikt dan wat wij ervan maken en die daarmee de ruimte schept eigen en elkaars tekort onder ogen te zien. Dat wij gefaald hebben betekent nog niet dat wij verloren zijn, laat staan dat de goede zaak verloren is.
Ik hoorde laatst een opmerkelijk verhaal van iemand die vertelde, dat als er in de organisatie waarin hij werkte een fout gemaakt werd, de teamleider de betrokkene niet op het matje riep, maar in de teamvergadering de open vraag op tafel legde : ‘Wat hebben wij fout gedaan?. Daardoor ontstond de ruimte persoonlijk gemaakte fouten te erkennen en er samen van te leren. Pas toen hij in een andere organisatie kwam te werken waar een harde afrekencultuur heerste, besefte hij hoe vruchtbaar de benadering van zijn vorige teamleider was, en hoe onvruchtbaar die van zijn huidige. Fouten erkennen en ervan leren kan alleen wanneer anderen beseffen en durven toegeven dat ook zij niet volmaakt zijn.
Ds. Adri Terlouw
(reageren op deze column? ; terlouwadri@gmail.com )
Tijdens de ruim veertig jaar dat ik nu predikant ben, heb ik één keer een burn – out gehad. Al noemde je dat toen nog niet zo. Maar het had er alle kenmerken van. Met als belangrijkste dat er geen moment meer was dat ik niet met mijn werk bezig was. Als ik ’s maandags na een drukke werkdag met als afsluiting ’s avonds vijf catechesegroepen onder de douche stond, was ik alweer druk bezig met hoe ik volgende week met hen verder moest. Ik had er namelijk voor gekozen hun eigen levenservaring als leerstof te nemen. Dat was in die tijd helemaal nieuw en ik moest dus zelf gaandeweg uitvinden hoe je dat aanpakte. En dan was er ook nog al het andere werk dat die week op mij wachtte: pastorale gesprekken, godsdienstlessen op de openbare basisschool, vergaderingen, de redactie van het kerkblad en de zondagse preek. Aan den lijve heb ik toen geleerd hoe belangrijk het is om tijd vrij te maken waarin ik niet met mijn werk bezig was. Van ophouden weten. Uit gesprekken met mijn kinderen en hun leeftijdsgenoten merk ik dat dit ook voor hen vaak moeilijk is. Ze zijn 24/7 bereikbaar. De mobiele telefoon gaat nooit uit. Dus blijven bijna 24/7 ook de zakelijke mails, whatapps en belletjes binnenkomen. En op den duur blijkt dat te veel. Een mens moet van ophouden weten. Sabbat durven nemen, noemt de Bijbel dat. ‘Zes dagen lang’, zo luidt één van de Tien Geboden, ‘kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken’. Met andere woorden: gun je zelf de luxe van één dag in de week vakantie. Vakantie komt van het Latijnse werkwoord vacare, dat leeg zijn betekent. Sabbat van een Hebreeuwse werkwoordsvorm die ophouden betekent. Eigenlijk gaat het om de universele wijsheid dat we mensen zijn en geen goden die maar door kunnen zonder daarbij onderuit te gaan. En al waren we goden, zelfs de Eeuwige rust op de zevende dag, zegt één van de twee Bijbelse scheppingsverhalen.
Het sabbatsgebod gaat als volgt verder: “Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor de vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u’. Het heeft dus uitdrukkelijk ook een sociale kant. Het is zelfs niet in eerste instantie bedoeld voor de grootgrondbezitter, die heeft vrije tijd genoeg, maar om diegenen een vrije dag te bezorgen die op andere dagen misschien wel te hard moeten werken.
Denkend in dat spoor gaan Joodse priesters en wijzen later zelfs nog een stapje verder. In een bepaling die waarschijnlijk stamt uit de periode van de Babylonische ballingschap schrijven zij zelfs een sabbatsjaar voor. Eens in de zeven jaar moet Israël het land met rust laten en mag het niet ploegen, zaaien of oogsten, maar moet men leven van wat van vorige jaren is overgebleven en van wat spontaan groeit. Behalve een soort vakantiejaar voor mens en dier is het ook een soort ecologische maatregel. Niet alleen mensen en dieren, ook de akker mag niet uitgeput raken. Land is er niet alleen om bewerkt te worden, het is ook drager van een aantal andere waarden en die dienen gerespecteerd te worden.
In diezelfde tijd van de Babylonische ballingschap bedenken zij ook nog het jubeljaar, afgeleid van het Hebreeuwse kèren jobel, dat ramshoorn betekent. Aan het begin van dat jaar, dat elk vijftigste jaar plaatsvindt, wordt er op de ramshoorn geblazen en wordt een totale schuldkwijtschelding afgekondigd. Families die door de nood gedwongen in de voorafgaande negenenveertig jaar één of meerdere stukken grond hebben moeten verkopen en daarmee een deel van de economische basis van hun bestaan zijn kwijtgeraakt krijgen dat terug. Daarmee krijgt ieder weer een volwaardige uitgangspositie en worden de sociale verhoudingen in het land weer rechtgezet.
Zowel dat sabbatsjaar als dat jubeljaar zijn in letterlijke zin nooit gepraktiseerd. Zelfs als dat al zou dat wel zo zijn, dan nog zijn ze onze tijd natuurlijk niet letterlijk in praktijk te brengen. Maar daarmee zijn het sabbatsgebod en zijn verdere uitwerkingen allerminst zinloos geworden. Ze vragen aandacht voor wat nog altijd uitermate relevant is . Werk heeft iets verslavends en net als toen werkt het economisch systeem nog altijd zo dat, als we niets doen, een kleine groep steeds rijker wordt ten koste van anderen die steeds verder achterop raken. Als we geen grenzen stellen ondergraaft dat niet alleen ons eigen welzijn maar de hele samenleving. Rust is in de Bijbel een heilig begrip dat ons wil motiveren obsessief workalcoholisme en ijskoud economisme in onszelf en in de maatschappij tegen te gaan.
Ds. Adri Terlouw (reageren op deze column? ; terlouwadri@gmail.com )
‘So schönes Wetter, und – ich noch dabei’, laat de Duitse schrijver Wilhelm Raabe (1831 – 1910) ergens één van zijn figuren zeggen. Alleen al deze ene regel maakt hem voor mij onvergetelijk: “Zulk mooi weer – en ik er nog bij”. De afgelopen weken hebben mijn vrouw en ik het aan de ontbijttafel geregeld tegen elkaar gezegd. ‘So schönes Wetter, und wir noch dabei’. Dat iedere morgen de zon opgaat is één van de vanzelfsprekendste dingen van de wereld. Als iemand met ochtendhumeur dat becommentarieert met een nuchter ‘nou en?’ heeft die het grootste gelijk van de wereld. Toch maakt een stralende morgen ieder die maar een beetje gevoel heeft gelukkig. Net als de thee, de koffie en verse broodjes op de ontbijttafel. Niet voor niets is in één van de boeken van een andere Duitse schrijver, Heinrich Böll (1917 – 1985), het ontbijt één van de gelukkigste momenten van de dag.
In de kerkdiensten waarin ik de afgelopen weken voorging heb ik geregeld als eerste lied opgegeven: Dit is een morgen als ooit de eerste, zingende vogels geven hem door. Dank voor het zingen, dank voor de morgen, beide ontspringen nieuw aan het woord.
(Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk, gezang 216). En altijd kreeg ik de indruk dat men het van harte mee zong. Een stralende morgen is zinnebeeld van de overwinning van het heldere op het verwarde, van de waarheid op de leugen en de schijnheiligheid, van verlichting en wijsheid op bijgeloof en dwaasheid. ‘Weldra betreedt de zon haar gouden pad om de morgen aan te kondigen, dan zal het bijgeloof verdwijnen en zegeviert de wijsheid’, laat Mozart aan het begin van zijn finale van Die Zauberflöte de drie jongens zingen. Muziek waar je, of je wilt of niet, vanzelf vrolijk van wordt. Geen wonder dat de Bijbel in de opgaande zon op de vroege morgen een verwijzing ziet naar Gods goedheid. Naar het scheppingsverhaal ook, waar chaos langzaam maar zeker plaats maakt voor licht en ruimte. Daarom laat een ander morgenlied uit het liedboek ons zingen: De trouw en goedheid van de Heer verschijnt ons elke morgen weer en blinkt en blijft als dauw zo fris, zolang het dag op aarde is. (Gezang 207)
Je zou elke ochtend een loflied op de Schepper kunnen aanheffen en je op het nieuwe leven verheugen. Om vervolgens in de avond, bij zonsondergang, de blues te dansen. Als tenminste niet één of andere idioot zich die dag in één van onze steden opblaast. Als je niet een lief mens ontvallen is, of niet al in de vroege morgen door verschrikkelijke pijnen gekweld wordt. Dan besterft de lof je op de lippen en snijden kreten door de lucht. En die kreten worden vragen: Waarom? Waarom zo, en waarom ik?
De titel van mijn column heb ik ontleend aan een vers uit het Bijbelboek Klaagliederen: Het is de goedheid van de Eeuwige dat het niet met ons gedaan is dat Zijn ontferming niet opgehouden is! Nieuw zijn ze, elke morgen; (hoofdstuk 3 : 22 en 23)
Klaagliederen is een boek dat boordevol met bittere vragen en klachten staat. Lamentationes heet het in het Latijn en er wordt heel wat af gelamenteerd. Ze zijn ontstaan in de Babylonische ballingschap. Onder Judeeërs die alles verloren hadden en waren gedeporteerd naar een ver en vreemd land. In de meeste liederen is de hele gemeenschap aan het woord, in dit lied uit hoofdstuk 3 slechts één enkele mens. Zijn lichaam voelt als een gevangenis en ook zijn geest draait altijd maar weer dezelfde rondjes in de zinloosheid waarin hij opgesloten zit. Maar één ding kan deze mens nog wel: klagen. Door te klagen creëert hij ruimte. Stel je eens voor dat, wanneer je verdriet hebt of als je onrecht is aangedaan, je ook nog de ruimte om te klagen zou worden ontnomen! Dan hebben hel en dood en hun verachtelijke handlangers echt het laatste woord. Zolang we klagen leven we en zijn we weerbaar. Daarom schept klagen lucht. Dat is de reden dat de klacht in de Bijbel alle ruimte krijgt, want voor de Bijbel is God daar waar we weer lucht krijgen.
Is er weer iets van ruimte, hoe miniem ook, dan kun je ondanks alles blij worden van heelt gewone dingen als de opgaande zon. Vandaar dat midden in een klaagpsalm geregeld zo maar de lofzang kan opklinken op toch weer een nieuwe morgen.
Maar ook als het je een redelijk onbezorgd bestaan te leidt waarin ellende en lijden je deur voorbijgaan, kan een mooie morgen je blij maken. En die blijdschap moet je koesteren. Het is de vreugde over de schat aan schoonheid en goedheid die ons met het leven in de schoot wordt geworpen.
Ds. Adri Terlouw
(reageren op deze column? ; terlouwadri@gmail.com )
De Stille Week staat voor de deur. Voor kerken wereldwijd het hart van het kerkelijk jaar. In tal van kerken is er elke avond van de week een korte viering. Waar dat niet gebeurt, zijn er in ieder geval vieringen op Palmzondag, Witte Donderdag, Goede Vrijdag, Zaterdagavond (Paasnacht) en Eerste Paasdag.
Op palmzondag lezen en overdenken we in de kerken het verhaal van Jezus ‘ intocht in Jeruzalem. Het is een verhaal waarbij je niet zo goed weet of je er nu bij lachen of huilen moet. Het begint blij en aandoenlijk: Jezus die als de koning die vrede en verzoening brengt op een ezeltje de stad binnenrijdt. Als vanzelf neemt het verhaal je mee in het enthousiasme waarmee de menigte hem binnenhaalt. Maar het vervolg blijkt om te huilen. De evangelist doet dan ook wat hij zelden doet, hij laat Jezus huilen : niet om zijn eigen lot, maar dat van Jeruzalem, de stad die verwoest gaat worden, omdat ze niet herkent wat tot haar vrede dient; die ook hem niet heeft herkend. Ze verlangt hartstochtelijk naar vrede, maar is niet in staat de stappen te zetten die daarvoor nodig zijn. Zoals wij bijvoorbeeld hartstochtelijk kunnen verlangen naar een samenleving die minder anoniem is, maar niet loskomen van allerlei patronen die de anonimiteit juist in stand houden. Jezus’ welkom in Jeruzalem wordt zo wel erg tweeslachtig, erg ongemakkelijk.
Dat onbegrip is ook één van de centrale thema’s in de verhalen over Jezus’ lijden en sterven die volgen. Feitelijk weten we maar weinig van wat er destijds rond Jezus’ dood nu precies gebeurd is. In de verhalen lopen feit en fictie door elkaar. Maar één ding is heel duidelijk : Jezus en zijn boodschap worden nauwelijks of niet begrepen. Niet alleen de leiders van het volk willen hem kwijt, ook zijn leerlingen laten het voortdurend afweten. Judas, de verrader, en Petrus, de lafaard, zijn daarvan de prototypen, maar ook over de andere leerlingen valt eigenlijk weinig positiefs te melden. Zo liggen ze als Jezus hun in doodsangst om bijstand vraagt te slapen.
De verhalen over Jezus zijn laatste dagen lijken, al zijn ze pas vele jaren na zijn dood op schrift gesteld, nog vol te zitten van schuld en schaamte over hun aller gedrag destijds. Zelfs de verhalen over de verrijzenis waarmee de evangelisten heel kort hun evangelies afsluiten zitten nog vol twijfels. Kennelijk heeft het even geduurd voor ze langzaam door kregen wat Jezus nu eigenlijk bedoelde en ze zover waren dat ze hem daarin wilden volgen. ‘Werkelijk, deze was een rechtvaardige’, zegt een Romeinse hoofdman die op Golgotha tegenwoordig is bij Jezus executie, als hij gestorven is. Met die belijdenis – ‘Hij had gelijk, niet wij ‘ – begint zijn verrijzenis. Maar om daar daadwerkelijk te komen heeft voor zijn volgelingen langer geduurd dan de symbolische drie dagen uit de verhalen.
In veel kerkelijke gemeentes heerst een diep gevoel van onvrede over het feit dat ze het contact met de rest van de samenleving verloren lijken te hebben. Ze leven immers van een verhaal van verbinding over grenzen heen. Maar tegelijk zijn ze onderworpen aan de dynamiek van alle groepen; hoe langer ze bestaan, hoe meer ze naar binnen gekeerd raken. Daar zit iets van dezelfde dubbelzinnigheid in als in het verhaal over Jezus’ intocht in Jeruzalem. Ook in de samenleving vind je diezelfde dubbelzinnigheid terug. Zo schuilt in het verzet tegen de openstelling van vliegveld Lelystad, onmiskenbaar iets van het besef dat we wat de luchtvaart betreft aan de grenzen staan van wat wenselijk en mogelijk is. Tegelijk blijven we geregeld een stedentrip of andere vliegvakantie boeken.
Het verhaal blijkt dus uiterst actueel. Het laat ons in de spiegel van onze eigen dubbelzinnigheid kijken. Kennelijk hoort die bij ons mensen. Dat roept misschien de vraag op wat je ermee opschiet dat te weten. Waarom zou je in deze spiegel kijken? Voor mij omdat het de eerste stap is om aan je gebrek aan durf en initiatief voorbij te komen en je mee te laten nemen op nieuwe wegen. Ook al zal er altijd iets van dubbelzinnigheid aan ons blijven kleven, wij kunnen ook opstaan uit het graf van onbegrip, onwil en ongemak en nieuwe wegen inslaan. Het is die mogelijkheid die we met Pasen vieren en waarvoor we ons in de Stille Week proberen open te stellen.
Ds. Adri Terlouw
(reageren op deze column? ; terlouwadri@gmail.com )
Al sinds eind jaren zestig van de vorige eeuw is geloven in dit deel van de wereld bepaald niet vanzelfsprekend meer. Sinds die tijd heb ik velen de kerk zien verlaten. Ik ben gebleven. Dat verlies aan vanzelfsprekendheid heeft ook zijn positieve kanten. Het dwingt je als gelovige steeds weer opnieuw na te denken over wat geloven voor jou nu precies inhoudt. In ieder geval niet een ongefundeerde aanname van niet te bewijzen gedachtenspinsels. Maar wat dan wel? Iemand die de vraag, waarom je in hemelsnaam gelooft – maar dan om heel andere redenen – ook vaak krijgt voorgelegd is schrijver/dichter Willem Jan Otten. Opgevoed in een buitenkerkelijk milieu, maakte hij eind jaren negentig bewust de keus lid te worden van de Katholieke Kerk. Voor die keuze heeft hij zich sindsdien diverse keren verantwoord. Zoals in zijn prachtige essay Het wonder van de losse olifanten’ uit 1999, maar ook veel beknopter in een aantal gedichten, zoals het gedicht hieronder uit zijn bundel ‘Welkom’ uit 2008.
REGEN Je hebt bij Lidde Wittjestien een fiets gehuurd, vooral omdat het pad scherp scheppend knerpt.
Er is één enkel schelpenpad, dat weliswaar zichzelf tegenkomt en snijdt op tal van plaatsen, maar ook altijd uitkomt op de rede.
Eerst als het regent geeft het pad iets van zijn grondslag prijs, en zie je de gillettereis, van naakte slakken die, geribbeld als bij eb het zand en stulpende met voelhorens, oversteken dwars.
Je remt. Stapt af. Je schuift je vinger onder zo een slak, hij krult zich om je heen, een nap van pijn, je legt hem in zijn overzij, stapt op, je kootje bloedend van het dapper weerloos slijm,
het moet gedurfd, ik zonder schulp en dan alleen uw wielgekners.
Je moet het een paar keer lezen – het liefst hardop – voordat je goed door hebt wat Otten ons hier zeggen wil. Maar die moeite was het gedicht mij meer dan waard. Het beeld is mooi gevonden. Otten heeft een huisje op Vlieland, en ieder van ons die wel eens op één van de Waddeneilanden was zal het herkennen. Je hebt een fiets gehuurd en maakt een fietstocht over de van schelpengruis knerpende fietspaden. Eigenlijk één fietspad, want altijd kom je weer op hetzelfde punt uit. Voor Otten een beeld van de cirkelgang van de rede waarin wij moderne mensen ons bewegen. Nu heb ik niets tegen de rede. Dankzij de rede kunnen we kritisch zijn en kunnen wij discussiëren en van gedachten wisselen. Maar met diezelfde rede kunnen we ook elk ideaal kapot redeneren en door in de rede te blijven hangen kan je alle verwondering verliezen. Redelijkheid ontaardt voor je het in de gaten hebt in een pantser waarmee wij ons afschermen voor de werkelijkheid en ons anderen van het lijf houden. Het is precies die beperking van de rede waar Otten in dit gedicht de vinger bij legt. Vervolgens gaat het regenen. De bodem onder het schelpenpad wordt zichtbaar en uit de bermen komen naaktslakken tevoorschijn die het fietspad oversteken. Je remt. Stapt af. Je schuift je vinger onder zo een slak, hij krult zich om je heen … je legt hem in zijn overzij. De verrassing van het gedicht – en daarmee de clou – zit in de laatste regel: Het moet gedurfd, ik zonder schulp en dan alleen uw wielgeknars. De dichter is opeens niet meer de fietser, maar die slak, die zonder schulp het pad oversteekt. Ook de dichter Guido Gezelle gebruikte dit beeld van de slak trouwens geregeld voor zichzelf . Het pad dat eerst nog beeld was van de rede, wordt nu beeld van het leven dat veel rijker en dieper is dan met de rede te beschrijven valt. Geloven blijkt zo iets als je zonder pantser op dat pad begeven. Het leven in al zijn felheid leven en ondergaan. Met alle verwondering en alle pijn die daarbij hoort. In dat alles verneemt het geloof de vraag om het leven in al zijn felheid lief te hebben en er verantwoordelijkheid voor te nemen. Dat is dat ‘wielgekners’. Dat is alles wat ik over God kan zeggen. Wie zijn oor op de schelpen te luisteren legt, hoort Hem komen. Dat is wellicht minder dan vorige generaties over Hem meenden te weten. Maar het is genoeg. En wat de liefde en de verantwoordelijkheid voor het leven betreft – gelukkig blijk ik die te kunnen delen met anderen, ook al geloven zij niet of anders dan ik.
Ds. Adri Terlouw (reageren op deze column? ; terlouwadri@gmail.com )
Afbeelding: Gerard van Honthorst, Aaanbidding van het kind, circa 1620
Kernzin in het bijbelse kerstverhaal zijn de woorden ‘ Vandaag is jullie redder geboren’. Eerlijk gezegd houd ik niet zo van dat woord redder, al laten grote leiders zich graag zo noemen. De Romeinse keizers deden het, Mussolini, Stalin. En dichterbij: Robin Mugabe zag zich tot voor kort als de redder van Zimbabwe. In Nederland hebben we er in Thierry Baudet onze eigen enigszins komische variant van. Hij zal de Nederlandse cultuur gaan redden. Maar ik heb het er niet zo op. Het loopt nooit goed af met redders. Voor die tijd hebben ze meestal een hoop ellende veroorzaakt. Eerlijk gezegd geloof ik er ook niet in. Grote vraagstukken genoeg, maar redders die ze in één klap voor ons oplossen – vergeet het! Dat loopt altijd op een teleurstelling uit. Ook van de uitspraak ‘Jezus redt’ krijg ik de kriebels. Voor je het in de gaten hebt is ook dat een nietszeggende leus.
Maar bij dat zinnetje ‘Vandaag is jullie Redder geboren’ in het bijbelse kerstverhaal ligt het anders. De ouders van deze ‘redder’, Jozef en Maria, zijn twee aan lager wal geraakte leden van het oude Joodse koningshuis. Ze hebben volstrekt niets meer in de melk te brokkelen. Judea is een Romeinse provincie en wordt met harde hand geregeerd door een Romeinse stadhouder. Als er vanuit het verre Rome een bevel komt van keizer Augustus dat ze onmiddellijk naar Bethlehem moeten afreizen om zich daar te melden vanwege een nieuwe Romeinse belastingmaatregel hebben ze geen andere keus dan te gaan. Net als al die anderen. Al komt het dan vanwege de zwangerschap van Maria buitengewoon slecht uit allemaal. Uiteindelijk moet ze ver van huis haar kind ter wereld brengen. In een stal nog wel. Ongelegener kon het niet komen. Wel zorgt het voor een onverwachte wending in hun leven. Leek er tot nu toe voor hen niets anders op te zitten dan de gebeurtenissen gelaten over zich heen te laten komen, die ongelegen geboorte maakt hen opeens actief. Ze hebben een kind. Daar moeten ze voor zorgen. Dat doen ze dan ook, al ontbreekt het hen daarvoor vrijwel aan alle middelen. De druk van het moment maakt hen opeens heel vindingrijk. Ze wikkelen hun kind in een paar doeken en leggen het bij gebrek aan een wieg in een voerbak. Dat hele gevoel van dat ze er totaal niet toe doen, waarmee het verhaal begint als ze zich opmaken om van Nazareth naar Bethlehem te reizen, is opeens weg. Ze hebben een kind. Vanaf nu doen ze er wel toe. Als even later de herders te horen krijgen van de geboorte in de stal gebeurt er met hen iets soortgelijks. Het verandert hen van ruwe harde kerels in attente kraambezoekers. Wat een pasgeboren kind allemaal niet teweeg kan brengen! Ook als het onder zulke erbarmelijke omstandigheden ter wereld komt.
Ook dat is redding! Van onbeduidendheid en machteloosheid. Maar het is wel een redding van een hele andere orde als waar wij doorgaans aan denken als we het woord ‘redder’ horen.
Geen wonder dat Lucas, de schrijver van dit bijbelse kerstverhaal, een engel bedenkt om die geladen zin ‘ Vandaag is jullie redder geboren’ uit te spreken. Hij laat het hem bovendien in de directe rede zeggen, zodat die engel over de hoofden van de eerst geadresseerden ook alle latere hoorders en lezer van het verhaal aanspreekt. Ons incluis: Vandaag is jullie redder geboren. Dat betekent dus niet dat er iemand komt of komen zal die al onze problemen komt oplossen of die voor ons de vaak zo ondoorgrondelijke gang van het lot zal keren. Zulke redders bestaan niet. Als ze zich al aandienen –laten we ze vooral wantrouwen. Laten we vooral ook niet denken dat we het zelf zouden kunnen en moeten zijn. Als Lucas ook tegen ons lezers van nu zegt: ‘vandaag is jullie redder geboren’, bedoelt hij dat ook wij, wanneer wij onze oren en ogen goed openzetten, zullen horen: ‘nu komt het op jou aan’. Als ik met dit verhaal in mijn achterhoofd mijn leven ‘afluister’, kan ik bijvoorbeeld horen, dat er een mens is die mij nodig heeft. Of ik hoor, dat ik nu niet langer zwijgen mag maar dat het tijd wordt dat ik mijn mond open doe, op eigen benen ga staan. Of net andersom: ik hoor, dat ik het nu los mag laten.
Hoe het gezegd zal worden is altijd weer een verrassing. Maar als we bereid zijn het niet alleen in het grote, het totale en het bekende te zoeken, valt tussen alles wat het leven brengt ook altijd weer te horen: Jou leven is van betekenis. Je doet er toe. Hoe hard die betekenis ook ontkend wordt, of hoe diep we het verlangen naar betekenis ook hebben weggestopt.