Al sinds eind jaren zestig van de vorige eeuw is geloven in dit deel van de wereld bepaald niet vanzelfsprekend meer. Sinds die tijd heb ik velen de kerk zien verlaten. Ik ben gebleven. Dat verlies aan vanzelfsprekendheid heeft ook zijn positieve kanten. Het dwingt je als gelovige steeds weer opnieuw na te denken over wat geloven voor jou nu precies inhoudt. In ieder geval niet een ongefundeerde aanname van niet te bewijzen gedachtenspinsels. Maar wat dan wel? Iemand die de vraag, waarom je in hemelsnaam gelooft – maar dan om heel andere redenen – ook vaak krijgt voorgelegd is schrijver/dichter Willem Jan Otten. Opgevoed in een buitenkerkelijk milieu, maakte hij eind jaren negentig bewust de keus lid te worden van de Katholieke Kerk. Voor die keuze heeft hij zich sindsdien diverse keren verantwoord. Zoals in zijn prachtige essay Het wonder van de losse olifanten’ uit 1999, maar ook veel beknopter in een aantal gedichten, zoals het gedicht hieronder uit zijn bundel ‘Welkom’ uit 2008.
REGEN
Je hebt bij Lidde Wittjestien een fiets gehuurd,
vooral omdat het pad scherp scheppend knerpt.
Er is één enkel schelpenpad, dat weliswaar
zichzelf tegenkomt en snijdt op tal van plaatsen,
maar ook altijd uitkomt op de rede.
Eerst als het regent geeft het pad iets van zijn grondslag prijs,
en zie je de gillettereis, van naakte slakken die, geribbeld
als bij eb het zand en stulpende met voelhorens, oversteken dwars.
Je remt. Stapt af. Je schuift je vinger onder zo een slak, hij krult zich
om je heen, een nap van pijn, je legt hem in zijn overzij, stapt op,
je kootje bloedend van het dapper weerloos slijm,
het moet gedurfd, ik zonder schulp en dan alleen uw wielgekners.
Je moet het een paar keer lezen – het liefst hardop – voordat je goed door hebt wat Otten ons hier zeggen wil. Maar die moeite was het gedicht mij meer dan waard. Het beeld is mooi gevonden. Otten heeft een huisje op Vlieland, en ieder van ons die wel eens op één van de Waddeneilanden was zal het herkennen. Je hebt een fiets gehuurd en maakt een fietstocht over de van schelpengruis knerpende fietspaden. Eigenlijk één fietspad, want altijd kom je weer op hetzelfde punt uit. Voor Otten een beeld van de cirkelgang van de rede waarin wij moderne mensen ons bewegen. Nu heb ik niets tegen de rede. Dankzij de rede kunnen we kritisch zijn en kunnen wij discussiëren en van gedachten wisselen. Maar met diezelfde rede kunnen we ook elk ideaal kapot redeneren en door in de rede te blijven hangen kan je alle verwondering verliezen. Redelijkheid ontaardt voor je het in de gaten hebt in een pantser waarmee wij ons afschermen voor de werkelijkheid en ons anderen van het lijf houden. Het is precies die beperking van de rede waar Otten in dit gedicht de vinger bij legt. Vervolgens gaat het regenen. De bodem onder het schelpenpad wordt zichtbaar en uit de bermen komen naaktslakken tevoorschijn die het fietspad oversteken. Je remt. Stapt af. Je schuift je vinger onder zo een slak, hij krult zich om je heen … je legt hem in zijn overzij. De verrassing van het gedicht – en daarmee de clou – zit in de laatste regel: Het moet gedurfd, ik zonder schulp en dan alleen uw wielgeknars. De dichter is opeens niet meer de fietser, maar die slak, die zonder schulp het pad oversteekt. Ook de dichter Guido Gezelle gebruikte dit beeld van de slak trouwens geregeld voor zichzelf . Het pad dat eerst nog beeld was van de rede, wordt nu beeld van het leven dat veel rijker en dieper is dan met de rede te beschrijven valt. Geloven blijkt zo iets als je zonder pantser op dat pad begeven. Het leven in al zijn felheid leven en ondergaan. Met alle verwondering en alle pijn die daarbij hoort. In dat alles verneemt het geloof de vraag om het leven in al zijn felheid lief te hebben en er verantwoordelijkheid voor te nemen. Dat is dat ‘wielgekners’. Dat is alles wat ik over God kan zeggen. Wie zijn oor op de schelpen te luisteren legt, hoort Hem komen. Dat is wellicht minder dan vorige generaties over Hem meenden te weten. Maar het is genoeg. En wat de liefde en de verantwoordelijkheid voor het leven betreft – gelukkig blijk ik die te kunnen delen met anderen, ook al geloven zij niet of anders dan ik.
Ds. Adri Terlouw
(reageren op deze column? ; terlouwadri@gmail.com )